Waarom mannen vechten

Griet Vandermassen

Het voetbal rijgt de incidenten met supporters aan ­elkaar. Knokpartijen, vernielingen, fans op het veld, rookbommen en vuurpijlen, tot en met een vuurpijl in het bezoekende supportersvak: hooliganisme lijkt weer springlevend. Het is antisociaal, zelfs crimineel ­gedrag. Toch hebben de meeste vechtersbazen wellicht geen antisociale persoonlijkheid. Het zijn doorsneemannen, opgezweept door tribale passies. ‘Wij’ tegen ‘zij’, de vijand.

Die herken je aan zijn kleuren. Al bij de Romeinse wagenrennen, met zijn vier kampende facties, tooiden fans zich met de kleur van hun favoriete team om het luidkeels aan te moedigen. Achteraf gingen ze met ­elkaar op de vuist. Dat duizenden volwassen mannen zich zo lieten meeslepen door galopperende paarden en hun menners, kon er bij schrijver Plinius de Jongere niet in. Als het ze nu nog om snelheid of vaardigheid ging, verzuchtte hij. Maar het enige wat telt, is de kleur van een kledingstuk.

Zeggen dat je groepen mannen makkelijk tegen ­elkaar kunt opzetten, is een under­statement. Heel wat mannen krijgen een boost van vechten. Volgens antropologen doet zowat een derde van de stammengemeenschappen regelmatig aan ‘oorlogje spelen’: mannen van naburige dorpen bestoken elkaar met stenen, speren of ­andere projectielen tot een van beide partijen opgeeft. Paintball van de ­gevaarlijke soort. En naar verluidt grote fun.

Vrouwen zijn eveneens in staat tot geweld, maar ze zullen niet gauw een voetbalveld bestormen of elkaar voor de lol met knuppels te lijf gaan. Groeps­geweld is een mannenzaak, en mannen genieten ervan. Doen ze het niet zelf, dan kijken ze er graag naar, getuige hun voorliefde voor ­actiefilms of voor het geritualiseerde groepsgeweld van een teamsport als voetbal. In de sociologie heerst een blinde vlek voor dit opmerkelijke sekseverschil. Agressie dient als uitlaatklep voor frustratie, lees je bijvoorbeeld. Waarom slaan gefrustreerde vrouwen dan niet aan het bakkeleien? Tegen mannen delven ze het onderspit, maar niets belet hen om onderling eens af te spreken om elkaar ineen te timmeren. Alleen ontgaan de charmes van een bloedige freefight hen volledig.

Ze ontgaan ook veel onderzoekers in de menswetenschappen. Vechten staat zo ver van hun leefwereld dat het een louter negatief rapport krijgt, als een uiting van frustratie of van toxische mannelijkheid. Voor een stuk is dat terecht. Mannelijke agressie heeft de wereld ontzettend veel schade berokkend. Maar vechten verwerpen als een uiting van barbaarse mannelijkheid ­levert ons geen inzicht in de aantrekkingskracht ervan, en leert ons niet hoe die impuls in positieve banen te ­leiden. Die duikt al vroeg in de kindertijd op, in het speelgedrag van jongens. Ze vinden het heerlijk om wild en competitief te stoeien, elkaar na te zitten en denkbeeldige vijanden te bestrijden. Spelen traint ­jongens in krijgerschap, zegt literatuurwetenschapper Jonathan Gottschall. Tegelijk stellen ze hiermee een pikorde op. Kracht en atletische vaardigheid betekenen respect van de andere jongens.

Bij volwassen mannen is dat niet anders. Gottschall werd als tiener gepest om zijn kleine en tengere gestalte. Als reactie bekwaamde hij zich in kooivechten. Nu, met zijn gespierde lichaam, krijgt hij het respect van mannen en de seksuele aandacht van vrouwen, schrijft hij in The professor in the cage: why men fight and why we like to watch, misleidend vertaald als Echte mannen vechten. Hij straalt nu mannelijkheid uit. Dat is geen culturele uitvinding. Ze komt in alle culturen neer op kracht en taaiheid, van lichaam en geest. Culturen hebben die competitieve kwaliteiten altijd gecultiveerd, vrouwen hebben ze seksueel beloond.

Mannen zijn ­gevormd door miljoenen jaren competitie, om vrouwen en tegen andere groepen. Dat geweld hen een kick kan geven, hoeft niet te verwonderen. ‘Een ­andere man fysiek domineren werkt bedwelmend’, noteert Gottschall. Even verslavend vindt hij de gevoelens van broederschap die een gevecht opwekt. De omhelzing nadat je elkaar­ half verrot hebt geslagen, gaat emotioneel bijzonder diep. Die broederschap kan op het slagveld bijna mystieke vormen aannemen, weten we van oorlogsveteranen. ­Velen omschrijven samen strijden ­tegen de vijand als de hel en de ­hemel tegelijk, door een diepe kameraadschap die ze nadien nooit meer hebben ervaren.

Mannelijkheid staat in een slecht daglicht. Toch zijn de kiemen ervan altruïstisch, gericht op het dienen van de gemeenschap. Dat zien we in het speelgedrag van jongens, die ­altijd vechten tegen de slechteriken. In plaats van mannelijke agressie te demoniseren moeten we voorkomen dat jonge mannen de kick van vechten en van broederschap gaan zoeken in hooliganisme. Er is niets mis met een ruwe gevechtssport of met rolmodellen als agent of militair. Zolang de boodschap maar luidt dat destructief geweld niet door de beugel kan.

De kans is klein dat vrouwen een georganiseerde bende vormen die er op zint om elders keet te gaan schoppen. Dat is wel het geval met groepen allochtone jongeren of groepen hooligans die vanuit Antwerpen of Brussel naar domeinen in heel Vlaanderen reisden om daar de boel op stelten te zetten. Beleidsmakers zitten met de handen in het haar. Die jongeren laten zich niet afschrikken door een harde aanpak. Ze zochten de confrontatie met redders of de politie net op. Ondervraging door de politie of een tijdje in de cel doorbrengen vonden ze cool.

Hetzelfde vernam ik van de Nederlandse expert in de preventie van hooligangeweld Illya Jongeneel. Hoe groter de politiemacht, hoe meer de hooligans juichen. Geen politie vinden ze maar niks. De confrontatie met de vijand geeft een enorme kick, vooral door de sterke groepsverbondenheid die daardoor ontstaat. Die expert kan het weten, want hij ondervond het zelf. Vijfendertig jaar lang infiltreerde hij in hooliganmiddens. Hij stond tegenover agenten te paard en voelde de adrenaline stromen. Maar vooral: hij ervoer een elementair, diep bevredigend gevoel van broederschap dat hem voordien vreemd was.

Over de tijden en culturen heen hebben krijgers een soortgelijke ervaring beschreven. Oorlog was voor velen zowel de hel als de hemel. De hel vanwege de angst en het leed, de hemel vanwege de kick een vijand te bevechten en de diepe onderlinge band die dat schept.

Deze mannelijke psychologie komt niet uit de lucht vallen. Paleontologisch onderzoek toont dat mannelijke oorlogvoering teruggaat tot prehistorische tijden. Het mannelijke brein lijkt geprogrammeerd om zich voor te bereiden op strijd en daar succesvol uit te komen. Het speelgedrag van jongens, met hun fascinatie voor wapens en het plezier dat ze scheppen in groepscompetitie en spelgevechten, past daarin. Ook het band of brothers-gevoel, zo belangrijk om hooliganisme en ander mannelijk groepsgeweld te begrijpen, past daarin. Het is wellicht geen toeval dat de leden van die groepen vaak uit gemarginaliseerde milieus komen. Binnen hun groep vinden ze de verbondenheid en het respect waarnaar ze verlangen.

Griet Vandermassen is filosofe en auteur.

Zie ook: Emoties bepalen ons denken