Woningnood

Wie een betaalbare huurwoning zoekt, komt op een wachtlijst, en dat kan jaren duren. Dat is het gevolg van decennia van beleid dat de socialehuursector steeds meer in de knel bracht. Maar het kan ook anders.

Hanne Obbink 21 juni 2021, 8:34

Negentien jaar woonduur hadden ze opgebouwd in Amsterdam, Jelske Hoogervorst en haar partner. Dat bleek niet genoeg om kans te maken op een socialehuurwoning. En omdat ze iets groters nodig hadden voor henzelf en hun twee kinderen, verhuisden ze naar Abcoude, naar een huurwoning in de vrije sector voor 770 euro per maand.

Dat kon, twaalf jaar geleden. Maar nu begint het krap te worden voor Hoogervorst (50) en haar partner, beiden zzp’er in de ­culturele sector, want de huur is opgelopen tot 1100 euro. Een koopwoning kunnen ze niet betalen. Voor een socialehuurwoning staan ze in Abcoude ook al tien jaar ingeschreven, maar aanbod is er nauwelijks. En vorig jaar verdienden ze nét iets meer dan de inkomensgrens voor sociale huur. “We zitten vast in deze situatie.”

Nathalie van Gulik (40) slaapt op een luchtbed in de woonkamer van het huis waar haar ex en hun kinderen zullen blijven wonen. Zelf heeft ze bij de notaris beloofd er binnen een jaar na de scheiding weg te zullen zijn. Maar waar moet ze heen?

Ja, ze heeft zich ingeschreven bij de woningstichting in haar woonplaats Dordrecht, maar het kan drie jaar duren voordat dat iets oplevert. Of vijf, hoorde ze laatst zeggen. Of zeven, las ze ergens online. “Ik heb geen idee waar ik aan toe ben. En niemand kan iets voor me doen.” Kopen of iets huren in de vrije sector is voor haar te duur, al zoekt ze wel extra werk naast haar parttime baan, om haar armslag te vergroten.

De volgende stap? “Misschien na de zomer m’n spullen pakken en bij mijn moeder intrekken.”

Zeven jaar wachten is gebruikelijk, veel langer gebeurt ook

De verhalen van Van Gulik en Hoogervorst zijn niet eens bijzonder. Bijna overal in Nederland zijn de wachtlijsten voor een socialehuurwoning lang. De NOS verzamelde er afgelopen voorjaar gegevens over bij 212 gemeentes en stelde vast dat in grofweg de helft van de gemeentes de wachttijd oploopt tot boven de zeven jaar, met uitschieters tot boven de zeventien jaar.

Dat is goed te verklaren. Het aantal woningen in de socialehuursector is de afgelopen jaren gestaag gedaald. Sinds 2010 is het woningbezit van corporaties gekrompen met bijna 34.000, blijkt uit cijfers van hun vereniging, Aedes. In diezelfde periode groeide het totale aantal woningen in Nederland met zo’n 597.000.

Die cijfers komen niet uit de lucht vallen. Ze zijn het gevolg van beleid dat al dertig jaar geleden is ingezet en zeker de laatste tien jaar koersvast is uitgevoerd. Met als resultaat ‘residualisering’, zoals wetenschappers het wel noemen: een socialehuursector die steeds verder krimpt en zich meer en meer moet richten op de minst bedeelden.

“Rampzalig”, zo vat planoloog Barend Wind de gevolgen samen. En Wouter Beekers voegt eraan toe: “Als dit beleid ongewijzigd voortgezet wordt, ontstaan er getto’s”.

Terug naar de jaren rond 1990 dus. Wouter Beekers, directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie, schreef een proefschrift over de geschiedenis van de volkshuisvesting en wijst die jaren aan als de tijd waarin een omslag plaatsvond.

Pendelbeweging

“De hele twintigste eeuw zie je een pendelbeweging met een overheid die geld steekt in de volkshuisvesting of juist bezuinigt, en die afwisselend meer of minder greep op de sector wil”, zegt hij. Rond 1990 heerste in de politiek de gedachte dat de vrije markt zijn werk moest doen en dat deregulering nodig was, omdat regels de marktwerking verstoorden. Privatisering was een andere hoeksteen van dit denken: de overheid stootte taken af. “Je zou het neoliberalisme kunnen noemen. Maar het paste in een veel langere trend.”

Ook voor de woningmarkt luidde dit gedachtegoed een nieuwe fase in: woningcorporaties werden verzelfstandigd en moesten voortaan hun eigen broek ophouden, met veel vrijheid voor eigen beleid. In 1993 werd deze nieuwe koers bezegeld met een akkoord dat CDA-staatssecretaris Enneüs Heerma naar verluidt op de achterkant van zijn sigarendoos had uitgetekend.

Daarmee kwam de pendule nog niet stil te hangen, zegt Beekers. Al snel ontstond de indruk dat corporaties zich té ondernemend gingen gedragen, met directeuren die in veel te dure auto’s rondreden en één corporatie, Vestia, die voor miljarden het schip in ging met derivaten, een riskant beleggingsproduct. “99 procent van de corporaties deed het goed. Toch kwamen er een parlementaire enquête, in 2012, en een nieuwe Woningwet in 2015, waarin de corporaties weer aan banden werden gelegd.”

Die Woningwet was het werk van minister van wonen Stef Blok. Beekers kan ‘in politiek-strategisch opzicht wel bewondering opbrengen’ voor de manier waarop hij het heersende sentiment heeft omgezet in VVD-beleid. “De corporaties zaten in het verdomhoekje en het frame was: ze hebben geld genoeg.”

Dankzij dit frame slaagde Blok erin de verhuurderheffing in te voeren, een belasting per verhuurde socialehuurwoning die de corporaties sinds de invoering in 2013 al 11 miljard euro gekost heeft. “Machiavellistisch gezien heel knap, deze ingreep.”

De dieper liggende vraag ligt intussen open, zegt Beekers. “Ooit hadden we woningbouwverenigingen die zich inspanden voor hun leden. Maar van wie zijn de corporaties van nu, en voor wie spannen zij zich in?”

In één rechte lijn

In de tijd dat woningbouwverenigingen voor hun leden bouwden, vult Barend Wind aan, was de sociale huur een ‘gerespecteerd, fatsoenlijk deel van de woningmarkt’, met lang niet alleen maar mensen met de laagste inkomens als bewoner. Maar pendelbeweging of niet, al dertig jaar koerst de politiek in één rechte lijn af op een sector die alleen voor de armsten bedoeld is.

“Dat was in de jaren tachtig al VVD-beleid, onderdeel van de liberale agenda”, zegt Wind, sociaal planoloog aan de Rijksuniversiteit Groningen en beleidsmedewerker van een woonstichting. “Bijna alles wat er sindsdien gebeurd is, komt uit de koker van VVD en CDA.”

Bij die omslag speelde behalve het neoliberale geloof in de markt ook de ideologie van het eigenwoningbezit een grote rol.

“De gedachte was: in een welvarend land horen mensen hun eigen woning te bezitten. En ook: pas met een eigen woning ben je een volwaardig burger. Daar zagen ook sociaaldemocraten de goede kanten van. Zo bevrijd je de middengroepen van huisjesmelkers.”

In die liberale gedachtegang past ook dat de overheid de woningmarkt als markt moet laten werken en dat de sector waarin dat niet goed kan zo klein mogelijk moet zijn. De socialehuursector moet er dus alleen zijn voor degenen die zich zonder hulp echt niet redden op de woningmarkt.

De huisjesmelker is terug

Stap na stap na stap is die koers gevolgd en tegenwoordig wordt een fors deel van de socialehuurwoningen inderdaad toegewezen aan mensen in de knel: mensen met weinig geld, statushouders, voormalig psychiatrisch patiënten, daklozen. En dan vooral in de minder aantrekkelijke buurten, vandaar de angst voor getto’s. “Zie hoe het is afgelopen met de woningmarkt”, zegt Wind. “De sociale huur is voor weinig mensen toegankelijk. Koopwoningen zijn voor velen onbetaalbaar geworden. En in de vrije huursector worden exorbitante prijzen gevraagd: de huisjesmelker is terug.”

Is dat op te lossen? Bouw in de vrije sector meer woningen met een huur die ook voor middeninkomens is op te brengen, bepleiten meerdere politieke partijen al een tijdje. Dat lukt nog nauwelijks, ook al omdat die middeldure huren onder druk van de markt binnen de kortste keren omhoog gaan.

Daarnaast heeft de politiek veel energie gestoken in pogingen om scheefwoners (bewoners van een sociale huurwoning met een te hoog salaris om voor zo’n woning in aanmerking te komen) te bewegen om te verhuizen. Dat past in de koers: wie de socialehuursector beschouwt als een voorziening voor hulpbehoevenden, vindt dat de meer welgestelden daar niet thuishoren.

Maar die kant moet het juist niet op, vindt Wind, en niet alleen omdat die scheefwoners nergens anders terechtkunnen. Hij verwijst naar Brits onderzoek waarin de huurmarkt in verschillende Europese landen in kaart werd gebracht.

De meeste landen hebben een ‘dualistisch’ model, met een klein aandeel socialehuurwoningen, bedoeld voor mensen met een minimuminkomen. Wie in zo’n huis woont, ontkomt niet aan een negatief stigma. Een klein aantal landen heeft een ander, ‘unitair’ systeem. Daarin bestaat een groot deel van het woningaanbod uit huizen met door de overheid gereguleerde huren, zonder inkomensgrenzen. Scheefwonen ­bestaat daar dus niet, van stigma’s is geen sprake.

Weg met de inkomenseis

Nederland is opgeschoven van een unitair naar een dualistisch model, zo vat Wind de geschiedenis samen, en die trend zou omgedraaid moeten worden. “Maak de socialehuursector dus weer voor veel meer mensen toegankelijk, zonder inkomenseisen, dus óók voor mensen met een middeninkomen.”

Zo komt de hele woningmarkt weer beter in balans. “Een breed toegankelijke socialehuursector drukt ook de prijzen op de vrije huurmarkt. Want als iedereen in de ­sociale huur terechtkan, moet de vrije sector daarmee gaan concurreren. En met fatsoenlijke prijzen wordt de vrije huurmarkt ook weer een reëel alternatief voor een koopwoning.”

Van al die honderdduizenden nieuwe woningen die de komende tien jaar nodig zijn, moet dan een fors deel bestemd worden voor dit veel bredere segment aan corporatiewoningen. “Geld genoeg”, wuift Wind alvast een bezwaar weg. “Veel beleggers in nieuwbouw werken met geld van pensioenfondsen. Dat is óns geld.”

Een decennium aan maatregelen

Schaf de verhuurderheffing af. Dat was in verkiezingstijd en is nu in formatietijd de belangrijkste boodschap van de woningcorporaties aan de politiek. Die heffing is in 2013 ingevoerd door toenmalig minister Stef Blok (VVD). Die corporaties konden dat geld wel missen, was de gedachte, ze deden er toch niets nuttigs mee.

Hoe hard die heffing erin hakte, is alleen al te zien aan het aantal nieuwbouwwoningen van corporaties: na de invoering ervan halveerde dat, van 30.000 naar 15.000 per jaar, een belangrijke reden van de krimp van de sector. Ook gingen corporaties sinds die tijd aanmerkelijk meer woningen verkopen aan beleggers. Heel goed volgens Blok, die zelfs buitenlandse beurzen afliep om Nederlandse huurwoningen aan te prijzen bij beleggers.

Die heffing is niet de enige maatregel, alleen al de afgelopen tien jaar, die de sector aan banden heeft gelegd. En steeds opnieuw was het gevolg: de sector werd kleiner en moest zich meer richten op de armsten.

Grote invloed had de invoering van inkomensgrenzen, in 2011. Tot die tijd konden ook mensen met een middeninkomen in een socialehuurwoning terecht, sindsdien alleen wie minder dan 33.000 euro per jaar verdient (inmiddels 40.000 euro).

Dat inkomensplafond is opgelegd door de Europese Unie, was destijds het argument. De EU stond geen subsidie toe op woningen, behalve als Nederland hard kon maken dat de bewoners ervan zich op de vrije markt niet konden redden. Of de EU voet bij stuk had gehouden als Nederland had geweigerd, wordt door velen betwist. Maar Nederland toonde zich ‘het braafste jongetje van de klas’, zeggen critici, en daardoor komen nu veel minder mensen in aanmerking voor een socialehuurwoning.

Blok veranderde ook het puntenstelsel dat bedoeld is om een redelijke huur vast te stellen. Om huren ‘marktconform’ te maken liet hij de WOZ-waarde van een huis (de marktwaarde waarop gemeentebelastingen gebaseerd zijn) meetellen. Huizen in populaire wijken kregen daardoor extra punten en dus hogere huren, vaak boven de grens uit van de sociale sector (nu 750 euro). Zo kwamen woningen vanzelf in de vrije sector terecht, met opnieuw een kleinere sociale sector als gevolg.