Wat zou mijn bananenplant hiervan vinden?
Beeld Getty Images
Met haar boek Lichteters begeeft Zoë Schlanger zich op glad ijs. Maar de vraag of planten intelligent zijn, en een persoonlijkheid hebben, opent ook de deur naar een veel ruimere kijk op het leven op aarde.
Onno Havermans Trouw, 25 juli 2024
Er hangt een opgekruld vergeeld blad aan de bananenplant. Als ik het voorzichtig uitrol, komt een nieuwe scheut bloot die al vrijwel is verrot omdat zijn doorgang naar het licht is geblokkeerd. Dat gele blad moet eruit om dit vernietigingsproces te stoppen. Maar wanneer ik een scherp mesje op de steel zet, bedenk ik me toch even: wat gaat er door je heen banaan?
Het is de schuld van Zoë Schlanger, dat die gedachte in me opkomt. Met haar boek Lichteters zet ze de wereld op z’n kop. Ze werpt daarin de vraag op of planten intelligent zijn. En hier geldt: de vraag stellen is hem beantwoorden, al doet de jonge milieu- en wetenschapsjournalist van het Amerikaanse opinietijdschrift The Atlantic dat net niet expliciet.
Wel laat ze aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke kennis van de botanie zien dat die vraag zich onvermijdelijk opdringt. Planten kunnen zich beschermen tegen de rups die knabbelt aan hun bladeren, door giftige stoffen uit te scheiden die de rups doodt of een natuurlijke vijand te lokken die de rups opeet; tomaten weten het zelfs zo te draaien dat rupsen aan elkaar beginnen in plaats van aan de plant.
Wortelhersenen
Tegelijk ‘beseffen’ onderzochte planten dat ze niet alle rupsen moeten verjagen omdat de motten waarnaar ze zich ontpoppen broodnodig zijn voor hun bestuiving. Planten lijken ook te ‘snappen’ waar water stroomt, ze groeien er met hun gevoelige wortelpuntjes naar toe. Darwin noemde die de wortelhersenen. Planten kunnen ze precies zoals ze waren laten aangroeien als ze beschadigd zijn geraakt of (in het laboratorium) afgesneden.
Met chemische reacties waarschuwen planten hun familieleden en soortgenoten voor een aanval van insecten. En ze reageren op aanrakingen, zeker als dat echte verwondingen zijn, zo blijkt uit onderzoek met lichtgevende eiwitten die als een elektriciteitsgolfje door de plant flitsen nadat in de steel een sneetje is gemaakt. Vergelijkbaar is de reactie op de trilling die hoort bij bepaalde geluiden. De lichte trilling van een kauwend insect roept afweerstoffen op, die uitblijven als het geluid komt van een insect dat nooit van de betreffende plant eet.
Oude valkuil
Kunnen planten dan voelen en horen? Hebben planten, waarvan we toch zeker weten dat ze geen hersenen hebben, dan wel een bewustzijn?
Schlanger is beducht voor de valkuil die vijftig jaar geleden is gegraven door het boek Het verborgen leven van de plant (1973, Peter Tompkins en Christopher Bird), dat zorgde voor de kortstondige hype dat kamerplanten van klassieke muziek houden en beter groeien als je vriendelijk tegen ze praat. Die onzin zette veel lezers op het verkeerde been en het botanische onderzoek op een fikse achterstand omdat er domweg geen geld meer voor werd vrijgemaakt.
Een halve eeuw later krabbelt het onderzoek naar gedrag van planten voorzichtig weer op. Het komt voor Schlanger precies op het juiste moment. Ze is meerdere keren in de prijzen gevallen voor haar artikelen over klimaatverandering en lucht- en watervervuiling – onder meer verschenen in The New York Times, Time en Newsweek – maar de sombere berichten bedrukken haar meer en meer. De natuurwetenschap biedt een uitvlucht, daar zit immers leven in en dat geeft hoop.
Giftige nevel omgezet in zuurstof
Ze verdiept zich in botanische tijdschriften en nog niet gepubliceerde onderzoeksartikelen. Zo duikt ze in de wereld van een piepklein varentje, ironisch groot kroosvaren genaamd, dat onderdak biedt aan de bacterie blauwalg. Samen maken ze zuurstof. Dat mechanisme ontstond al anderhalf miljard jaar geleden, tijdens het precambrium, in troebel water. Het zorgde vijfhonderd miljoen jaar geleden voor een doorbraak toen planten ‘uit de oceaan klauterden’ en de giftige nevel van kooldioxide en waterstof die om planeet aarde hing langzamerhand omzetten in een atmosfeer met zuurstof.
Planten ‘eten’ met hun bladgroenkorrels (chloroplasten) deeltjes zonlicht dat op hun bladeren terecht komt. Ze gebruiken die energie om kooldioxide, dat ze met hun huidmondjes inademen, uit de lucht te halen. Samen met water, dat ze met hun wortels opzuigen, zetten ze dit om in suiker (glucose) waarvan ze groeien. Dat proces heet fotosynthese. Er komt zuurstof bij vrij dat dieren, dus ook mensen, inademen. Planten zorgen zo voor leven.
Bijna ontroerd beschrijft Schlanger het risico dat een zaadje neemt door wortel te schieten. Zaden zijn embryo’s in een pakketje voedingsstoffen, schrijft ze: ‘een plant in een doosje, voorzien van een lunch’. De wind blaast het de wijde wereld in, tot het de juiste omstandigheden treft om zijn eerste worteltje uit te steken op zoek naar water en voedingsstoffen, en een of twee blaadjes laat ontspruiten om de fotosynthese op gang te brengen. Lukt dat binnen 48 uur, dan werpt het zijn ‘parachute’ af en begint het echte leven.
Juist doordat ze niet mobiel zijn, moeten planten zich op andere manieren teweerstellen tegen gevaren als droogte, storm, vraatzuchtige insecten of grazende dieren, ze kunnen immers niet op de vlucht slaan. In Lichteters neemt Schlanger de lezer mee naar de uithoekjes van de wetenschap, waar onderzoekers proberen te ontrafelen hoe planten dat doen.
Op Kauai, het oudste eiland van Hawaii, ziet ze hoe Steve Perlman probeert te voorkomen dat zeldzame planten uitsterven. Zo redde de 69-jarige botanicus de wilde Hawaiiaanse palm – hier een gewilde kamerplant – door zich aan klimtouwen langs een klif omlaag te laten zakken en met een cosmeticaborsteltje stuifmeel van een mannetjesplant op een vrouwtje aan te brengen, een klus die in de natuur alleen wordt uitgevoerd door de groene pijlstaartmot, die echter zo zeldzaam is dat ook de palm dreigt te verdwijnen.
Een afgelegen eiland als Kauai is ideaal voor soortenonderzoek, omdat de evolutie van planten en dieren er nauwelijks wordt verstoord. Tegelijk maakt die afzondering de soorten kwetsbaar, zeker voor exoten – soorten die door toedoen van de mens steeds vaker op plaatsen in de wereld terechtkomen waar ze eigenlijk niet horen. Hun komst is funest voor zeldzame soorten en dat maakt het werk van Perlman waardevol.
Plantenblindheid
Zijn werk zou een boek op zichzelf waard zijn, alleen hebben weinig mensen warme gevoelens bij al die planten die ze toch niet uit elkaar kunnen houden. Plantenblindheid, noemen botanisten dat, ‘de neiging om plantaardig leven te beschouwen als een uniforme massa, een groen waas, en niet als duizenden, genetisch opzichzelfstaande, kwetsbare exemplaren, die even sterk van elkaar verschillen als een zalm van een leeuw’, schrijft Schlanger.
Andere wetenschappers die ze bezoekt zijn al net zo uitzonderlijk en idealistisch. Zo wil de Californische planten- en insectenecoloog Rick Karban onderzoeken of planten een persoonlijkheid hebben, en sluit plantenbioloog Elizabeth Van Volkenburgh van de University of Washington, die onderzoek deed naar elektrische impulsen tussen planten onderling, niet uit dat planten een vorm van intelligentie hebben.
Planten hebben voor zover bekend geen hersenen, stelt Schlanger nuchter vast. ‘Maar’, vraagt ze Van Volkenburgh, ‘wat als de plant zelf een soort brein is?’ De wetenschapper geeft haar gelijk, maar ‘praat daar liever niet over’.
Bij het onderzoek naar gedrag van planten ligt de parallel met dieren te zeer voor de hand om te negeren. Schlanger wijst erop dat wetenschappers nog tot ver in de 20ste eeuw levende dieren hebben ontleed. Vivisectie werd pas taboe verklaard na felle protesten van dierenliefhebbers – vooral vrouwen, stelt Schlanger, die terloops een vergelijking maakt met de sufragettes die opkwamen voor het vrouwenkiesrecht. De Dierenbescherming in Nederland voerde begin jaren tachtig campagne met de slogan ‘Vissen hebben ook gevoel’.
Tegelijk is er een beweging op gang gekomen om de natuur rechten toe te kennen: als een bedrijf een rechtspersoon kan zijn, waarom een rivier of een bos dan niet? Of de Waddenzee? Schlanger verwijst naar rechtswetenschapper Christopher Stone die in zijn essay Should Trees Have Standing? uit 1972 betoogt dat ook bomen rechten moeten krijgen.
‘Planten een persoonlijkheid toedichten is zo oud als de menselijke cultuur zelf’, schrijft Schlanger, verwijzend naar de gebruiken van inheemse stammen. ‘Planten beschouwen als wezens die rechten waard zijn zou een heel nieuw terrein ontsluiten van mogelijkheden om met planten te leven. Het zou een revolutie teweegbrengen in de ethiek, het recht en de manier waarop we op aarde leven.’
Oeps, wat betekent dat voor mijn bananenplant? Ging er zojuist een siddering door haar heen toen ik het gele blad afsneed? Of zou ze hebben ‘begrepen’ dat deze chirurgische ingreep juist haar gezondheid ten goede kwam?
Wat als planten gaan ‘meedenken’
Zoë Schlanger brengt me met haar boek in verwarring. De onderzoeken die ze beschrijft lijken stevig, de wetenschappers die ze erover spreekt zijn gepassioneerd. Ze uiten gelukkig ook hun eigen aarzeling, want de resultaten mogen dan fascinerend zijn, ze brengen ook veel zekerheden aan het wankelen. Is de samenleving hier al aan toe? Ook al is het wetenschappelijk aantoonbaar, veel mensen zullen helemaal niet bevatten wat het betekent als de planten ‘meedenken’ over de wereld waarin wij samen leven.
Lichteters heeft als ondertitel: wat we van planten kunnen leren. Heel concreet maakt Schlanger dat nog niet, de onderzoeken die ze beschrijft bevinden zich nog in een uithoek van de wetenschap en het is niet ondenkbaar dat sommigen ze net als Het verborgen leven worden ontmaskerd als zweverige nonsens. Maar klopt het wel dat planten een persoonlijkheid hebben, en meer vernuftige methodes om gevaar af te weren dan we dachten, dan zijn die ook inzetbaar om sterke en gezonde voedselgewassen te telen, zonder pesticiden. Of is dat veel te menselijk gedacht?