Landleven
EssayBoeren in de polder
‘Straks hebben ze boeren hier weer hard nodig’
Schrijver Renske Jonkman zag dit jaar overal om haar heen op het Noord-Hollandse platteland de omgekeerde vlaggen opdoemen. Haar eigen boeren-schoonfamilie vertrok naar Canada. Ze begrijpt de pijn van de boeren, en waar die vandaan komt.
Renske Jonkman Trouw, 24 december 2022
Aan de kilometerslange polderweg door de Wogmeer, met aan weerszijden de oude iepen, wappert voor bijna elke boerderij een vlag op zijn kop. Voor het melkveebedrijf in de bocht en het houten huis waar de twee Friese paarden lopen. Voor het agrarisch kinderdagverblijf waar onze kinderen komen, en bij de tulpenboer aan de overkant.
Renske Jonkman (1982) is neerlandicus en schrijft romans, essays en columns. Haar nieuwst roman heet Dit verdronken land, over de relatie tussen de mens en het polderlandschap.
De vlag wappert naast de groentestal van Snijder, die langs de weg de overgebleven winteroogst van zijn buren verkoopt: andijvie, boerenkool en bieten. Sommige vlaggen zijn rafelig aan de randen, uitgebeten door de zuidwesterwind. Een enkele vlag is halfstok gezakt.
De vlaggen langs de weg vormen een hoflaan voor een koning die nooit zal komen.
Als je de polder helemaal uitrijdt en de ringweg volgt naar Amsterdam, richting het zuiden, waar de huizen en fabrieken en hoogbouw oprijzen, kom je in een andere wereld. Hier gaan de gesprekken niet langer over groenbemesters, over vee en oogst en uit welke richting de wind vandaag komt. De omgekeerde vlaggen maken plaats voor vlaggen in alle kleuren van de regenboog. Terwijl men op het platteland strijdt om de grond, voeren de mensen in de stad strijd met elkaar, zoeken ze acceptatie in de ogen van de ander.
Terug naar de open vlakte
Zo’n zeven jaar geleden verhuisde ik van de stad naar het platteland. Samen met mijn man en dochter van twee keerde ik terug naar de open vlakte met zijn omgeploegde akkers en bodem van zeeklei; de Westfriese polder waar ik ben opgegroeid.
Toch blijf ik Amsterdam regelmatig bezoeken, en kronkelen mijn wegen achterwaarts naar werk, vrienden, of de schrijversborrel in café De Pels, in de stad waar ik bijna tien jaar heb gewoond. De rit zelf neemt amper een uur in beslag, toch is de verwijdering tussen beide werelden groot; waar ik in de stad de mensen hoor praten over ‘die boeren’ en hun protesten en milieudiscussies, moet op het platteland de stadselite het ontgelden die ‘ons’ van bovenaf zijn regels oplegt. Ik verbaas me over de onoverbrugbare afstand tussen deze twee werelden, al is het maar omdat ik beide posities ken.
In de polder staat de regenboog hoog aan de hemel. De zon zakt boven het polderland, en zware regenwolken drijven naar het westen. De tractoren rijden uit over de akkers bij het laatste daglicht. In de berm blijven de bandensporen staan en grote brokken klei liggen op de weg, die glibberig worden na sneeuw en regen.
Binnen in onze keuken pruttelt de koffiepot. Het licht van de lamp schijnt op de lange eettafel.
“Opa, waarom hangen de vlaggen op zijn kop?” vraagt mijn oudste dochter (9). Ze zit tussen haar twee zusjes in en stopt met tekenen.
Mijn schoonvader trekt zijn schouders op. “Omdat de boeren boos zijn.”
“Waarom zijn ze boos?”
“Door de regeltjes van de minister-president.”
“Ik vind het stom dat ze die vlaggen zo ophangen”, zegt mijn dochter en trekt de dop van de blauwe viltstift. “Het is toch ónze vlag?”
Aarde onder zijn nagels
Mijn schoonvader zwijgt en staart naar zijn handen, die gebald voor hem op de keukentafel liggen, knoestig en met ruwe knokkels, de aarde onder zijn nagels.
De stemming veranderde niet alleen op het platteland, ook binnen de familie kantelden de verhoudingen. Afgelopen jaar emigreerden mijn zwagers met vrouw en kinderen naar Canada. Twee gezinnen, zes neefjes en nichtjes. Een baby op komst. Containers moesten worden ingepakt met stoelen, kinderfietsen en landbouwmachines. Ze verhuisden naar een boerderij in Alberta, met een houten veranda en uitzicht op de witte toppen van de Rocky Mountains. Canada was het beloofde land: weidsheid, grote akkers, brede wegen en land in overvloed. En vooral, géén regelzucht en strijd om elke vierkante meter grond, zoals in ons kleine moerasland.
Bijna elke dag ontvangen we foto’s op de familie-app: van mijn zwager die met zijn sneeuwschuiver het erf schoonmaakt, van een coyote die langs de omheining loopt, een slee vastgebonden aan de John Deere terreinwagen met daarop onze nichtjes. Lachend, wollen mutsen op. Maar vooral veel foto’s van uitgestrekt land, van geperste hooibalen, van combines en westernpaarden. Groeten uit Blackfalds.
De boerderij in Nederland is verkocht. Van de ruim driehonderd koeien heeft mijn schoonvader elf stuks jongvee gehouden. Elf. Dat is exact het aantal koeien waarmee hij ooit als jonge boer begon. Toen hij als jochie met z’n eerste koeien op de schuit zat. Varend naar zijn akkers in het duizendeilandenrijk.
Amper zestig jaar geleden liep in onze buurt het vee nog op eilanden. Op ontelbare kleine akkertjes die alleen per schuit bereikbaar waren. Polders zoals de Wogmeer, Hensbroek en Langedijk.
Een schuit achter elke boerderij
Overal waar je keek was water. Na eeuwen van overstromingen in West-Friesland was de grond veroverd op het water, opgehoogd met slib en bagger uit de sloten. Bij elke boer en tuinder lag een schuit achter de boerderij, en elke dag voeren ze naar hun land dat in stukken verspreid lag over diverse eilanden.
Het hooi ging mee op de schuit, vrouw en kinderen, karren en gereedschap, de laatste oogst: kool en bieten. Paarden en koeien gingen mee op de schuit. Met een touw aan hun hoorns vastgebonden aten de koeien van het hooi, terwijl de schuit traag over de sloten voer. Was het gras op het ene akkertje te kort dan werden de beesten naar een ander eiland verweid. De meeste boeren hadden een stuk of tien of twintig koeien. Machines konden op de eilanden niet komen en alles gebeurde met de hand: maaien, hooien, melken.
Elk eiland had een eigen naam. Huttenpot. De dres. Lichtewerfe.
Dag in dag voeren al die gezinnen over het water, een lange houten kloet in hun handen. Als Venetiaanse gondeliers. De melkbussen stonden achterin.
Dat ging door tot diep in de herfst, wanneer het ’s ochtends guur en donker was. Met stijve handen van de vrieskou die je warm moest blazen.
Een verweerde huid van de kou
Ook Jan Zwagerman (79), een gepensioneerde boer die ik een paar jaar geleden leerde kennen, zat eind jaren vijftig nog met zijn koeien op de schuit. Tegenwoordig woont hij in een appartement in het naburige dorp, Obdam. Voorover geleund zit hij in zijn stoel, opgewekt en met scherpe ogen, een verweerde huid van de kou en de zuidwesterwind. Twee keer op een dag gaat hij nog langs bij zijn zoon, die de boerderij heeft overgenomen. Vijfentachtig koeien en hondervijftig schapen hebben ze nu.
Zwagerman weet nog precies hoe hij als jongen elke dag om half vijf opstond en meeging op de schuit, bij het eerste gekwetter van de vogels, nog voordat de school begon. De morgenwind om zijn oren en op een nuchtere maag, ontbijten deden ze na het melken. In het donker navigeerden ze op de loop van de sloten.
“Wij deden alles met paarden en met de boot”, zegt Zwagerman. ‘‘’s Ochtends en ’s avonds gingen we naar de eilanden om de koeien te melken. En ’s zomers lag het hooi in de schuit, dan sprongen de buurtkinderen van de bruggen, zo hoepelepoep op de schuit, om zich te verschuilen in het hooi.” Volgens Zwagerman was het een gezellige tijd. “Koffiedrinken, met zes, zeven man tegelijk, zittend met onze rug tegen de hooiroken [droogrekken voor het hooi].” Zijn ogen lachen. “De sterkste verhalen deden de ronde. Westfriezen zijn net dichters, met zo min mogelijk woorden zoveel mogelijk zeggen.” Tegenwoordig gaat het er heel anders aan toe, meent hij. “Nu rijden ze de benen van je lijf, de boeren hebben nergens meer tijd voor.”
Om meteen daaraan toe te voegen: “Al waren die eilandjes en sloten natuurlijk wel heel onpraktisch. Die boeren woonden niet netjes naast elkaar; één woonde er daar en een ander daar en die had dáár weer een stukkie land. De helft van de dag was je kwijt aan varen. En iedereen binnen het gezin moest meehelpen. Er was veel armoede, sommige families hadden nauwelijks genoeg te eten. Boter en een beetje suiker op zondag.”
Naoorlogse heropbouw
In de verte klonk gerommel; andere stemmen gingen op, nieuwe geluiden. Eind jaren vijftig zat Nederland in de naoorlogse heropbouw. Nooit meer een hongerwinter, was wat iedereen tegen elkaar zei. De landbouw moest efficiënter, intensiveren, en een grotere productie opleveren. Vele monden moesten gevoed worden.
Overal in Nederland ontstonden plannen voor modernisering van de landbouw. Ruilverkaveling was er daar één van. Wat als de boeren die verspreide kavels nou eens met elkáár ruilden, en de sloten dempten? Dan werden het mooie, aaneengesloten stukken land, bereikbaar voor tractoren. Moderne en glimmende tractoren, net zoals in Amerika. Dan hoefden de mensen niet meer alles met paard en wagen of de schuit te doen. Dan konden ze machinaal melken en met minder handen méér voedsel produceren.
Het betekende het einde van de eilanden.
Zwagerman heeft het allemaal meegemaakt. De vergaderingen in het dorpshuis, de landbouwcommissie die langskwam met grootse plannen voor een nieuw soort landbouw. Het geklets en gekonkel en geroddel in de stallen. De voor- en tegenstanders in een strijd om de grond. Tot op een dag het definitieve geronk klonk van de kranen en kiepwagens.
“Alles ging op de schop”, zegt Zwagerman. ‘De sloten van de oude waterlopen werden uitgebaggerd en volgespoten met zand. Op dat zand werd teeltaarde gestort.” Hij leunt voorover in zijn stoel. ‘De hele boel ging ondersteboven. Van een vaarpolder veranderden Hensbroek en de Wogmeer ineens in een rijpolder. Op de tekening stonden alle nieuwe kavels en sloten ingetekend. Je moet het zo zien, ze hebben gewoon een liniaal gepakt en daar de wegen op getekend.”
Volgens Zwagerman werd het natuurlijke landschap daarbij volledig aan de kant gezet, iets wat nu nooit meer zou gebeuren. Het ging om zuiver economisch gewin. De grond moest ondersteboven. Er moest een einde komen aan de armoede. En daarvoor moest alles wijken.
Een eerste tractor
Nog dertig jaar lang betaalden de boerengezinnen rente om de ruilverkaveling te bekostigen. Maar uiteindelijk kwam ook bij de familie Zwagerman geld vrij om hun eerste tractor te kopen. Een Ferguson Tef 28 pk. Grijs.
Nu, amper zestig jaar later, staan de schaalvergroting en modernisering van de landbouw ter discussie. Want de intensieve veehouderij, de megastallen, brachten een groeiend probleem met zich mee: stikstof. De boeren, die zijn meegaan in de ontwikkelingen, worden hierop afgerekend. Want zijn al die veranderingen wel zo wenselijk geweest? Moeten we niet terug naar de kleine, overzichtelijke landbouw van vroeger?
Op een mistige winterochtend wandel ik door de Wogmeer. In het oosten komt de zon op, de lucht verkleurt van roze naar paarsblauw. Voor mij ligt het landschap omringd door de dijk met zijn rietkragen. Kaarsrechte sloten, vierkante kavels. Geen kronkelslootjes, geen eilanden, geen vaarten, maar een uitgestrekte horizon en grasland zover het oog reikt. De tractoren rijden in al even lange, rechte banen over de akkers.
Het is nauwelijks voor te stellen dat dit land ooit enkel uit eilanden bestond. Geen standbeeld of gedenkmonument dat ons eraan herinnert. Alles is voor onze voeten verdwenen.
Het geeft het landschap iets tijdelijks, alsof de grond waarop ik vandaag loop morgen weer een andere bestemming kan krijgen. Rijzen hier straks nieuwbouwwijken op of industrieterreinen? Is de grond straks nog van de boer zoals het eeuwenlang was, of geven we het terug aan de natuur?
Een jager in het familiewapen
Helemaal aan de andere kant van de Wogmeer, in het dorp Spierdijk, woont de familie Schilder. Al zes generaties lang boeren ze op deze grond. Hun familiewapen is een jager die schiet op eenden.
De stolpboerderij, die ergens rond zestienhonderd werd gebouwd, is altijd in de familie gebleven, van generatie op generatie, van vader op zoon. Na een brand in 1983 – door hooibroei – werd hij opnieuw opgebouwd. Ook André Schilder (55), die de boerderij van zijn vader heeft overgenomen, zal het straks weer doorgeven aan zíjn zoon. Hij woont hier zijn met vrouw Jolanda (53) en vier kinderen: Bo (26), Linn (25), Mel (23) Stan (21). En kleindochter Tess van anderhalf.
Ik leerde de familie zo’n zeven jaar geleden kennen toen ze hun boerderij verbouwden. Ze stalden tijdelijk hun koeien in de leegstaande schuur achter ons huis. Nu, zoveel jaar later, is hun eigen melkveebedrijf – André Hoeve – klaar en volledig gemoderniseerd: een melkveestal voor ruim driehonderd koeien met ruime ligboxen en ventilatie, en op het dak zonnepanelen. Boven in de stal zit een heuse skybox, die wordt verhuurd voor vergaderingen en teambuildingsuitjes.
En daarnaast is er een zorgboerderij, een boerderijwinkel en organiseren ze groepsactiviteiten.
Achter op het erf ligt een monomestvergisting-machine: mest en urine wordt als biogas omgezet in elektriciteit. Daarmee wekken ze energie en warmte op voor hun bedrijf, en de daarnaast gelegen woonwijk. Op een deel van hun grond doen ze aan weidevogelbeheer.
Het is een modern bedrijf, dat al vroeg anticipeerde op veranderingen en de vlucht naar voren heeft gemaakt.
De oude structuur van het land
“Ik voel me echt verbonden met deze plek”, zegt André als we aan de lange keukentafel zitten. “Ik weet hoe de oude structuur van het land was, de vorm van de oude kavels, nog vóór de ruilverkaveling. Ik weet dat de vader van mijn opa hier achter in de sloot verdronk, welke plek dat is. Als jochie liep ik hier al over de akkers.”
Inmiddels helpt iedereen binnen het gezin mee: vrouw Jolanda zorgt voor de administratie en stuurt het personeel aan van de zorgboerderij. Dochter Mel begeleidt in het weekend de deelnemers op de zorgboerderij. De twee oudste dochters runnen de boerderijwinkel en verzorgen de ontvangst van gasten in de skybox en de organisatie van de groepsactiviteiten. Zoon Stan helpt zoveel mogelijk mee met de koeien. Een deel van de kinderen woont nog thuis, de anderen vlakbij of in de buurt.
Zijn vrouw Jolanda wilde eigenlijk niet met een boer trouwen. “Maar ja, wat doe je eraan als je verliefd wordt op een boer?” Ze lacht. Haar leven speelt zich nu af op de boerderij. “We doen het echt samen. Je groeit erin mee, het is leuk werk.”
De boerderij heeft een bepaalde aantrekkingskracht op mensen, zeggen ze. Jolanda: “Ze zoeken het platteland op, zeker nu er minder boeren zijn.” En dus rijdt regelmatig een touringcar met toeristen hun erf op. Mensen uit de stad, maar ook afkomstig uit China en Amerika. Jolanda: “Ze willen meer weten over het duurzaamheidsverhaal, over innovaties op onze boerderij”.
“Je moet een beetje een voorloper zijn”, zegt André. “We zijn van het gas af en wekken negen keer zoveel energie op als dat we verbruiken.”
Murw van de regels
Bijna het hele jaar wapperde op het erf van André Hoeve de vlag op zijn kop. Ze gingen met collega’s mee richting het Malieveld tijdens een van eerste boerenprotesten. “Sommigen zitten echt klem in het systeem”, zegt André. “Steeds meer collega’s raken murw van al die regels.” Zijn zoon Stan knikt: “Goede boeren staan helemaal stil. En het moet toch verdiend worden in de stal.”
Al heeft de familie Schilder zelf minder last van de regels en zijn hun vergunningen op orde, ook zij weten niet hoe lang ze gespaard blijven. André kijkt strak voor zich uit. “Ik zou hier niet weg willen, wij zitten hier al zes generaties lang. Over boerderijen wordt gesproken alsof het fabrieken zijn. Maar het zijn familiebedrijven. Ga maar weg, wordt er makkelijk geroepen. Er is geen menselijke maat.”
De overheid rekent innovaties niet mee, zegt hij. “Als ze dat wel zouden doen, dan zouden we nog meer koeien kunnen houden.” Zijn zoon Stan beaamt dat en zegt: “Maar dat is te veel. Ik wil mijn eigen koeien herkennen. Ze allemaal uit mijn hoofd weten.”
André knikt. “Het moet in balans zijn. Kijk, ik weet ook wel dat er wat moet gebeuren. Maar innovaties worden nu snel afgeschoten. Veehouders moeten alles inleveren, maar grote bedrijven worden ontzien. Schiphol heeft nog steeds geen natuurvergunning. Er is veel te verbeteren vanuit onze kant, maar ook de andere kant.”
Nederland heeft zeer vruchtbaar land, dat wordt volgens hem nog weleens vergeten. “Hier kunnen we wel vijf keer oogsten, in Spanje ben je na één keer wel klaar.”
Niet langer zuiver economisch gewin
André leunt voorover aan tafel. “Weet je wat mijn vader vroeger altijd zei? Uiteindelijk worden boeren landschapsbeheerders.” Want zijn vader zag twintig jaar geleden al nieuwe wetten en regels voor natuurbescherming ontstaan. Niet langer draaide het om zuiver economisch gewin, zoals na de oorlog. Opnieuw was er iets aan het veranderen.
“Maar wie moet dat in de toekomst gaan beheren?” zegt André. “De overheid? Die heeft daar geen mensen voor, het kost veel geld en het ontbreekt ze aan kennis. Wij hebben die kennis wél, we kennen de grond. Straks hebben ze die boeren hard nodig.” Ook bij Schilder doen ze nu al aan natuurbeheer voor de weidevogelgebieden. Zijn zoon Stan staat er optimistisch in: “Uiteindelijk moet je als boer verduurzamen en met je tijd meegaan. Daar moet je mee dealen.” André knikt. “Ik ga hier niet zomaar weg. Dat geldt voor heel veel boeren. Hier ligt toch een stuk van mijn geschiedenis.”
Ik denk aan mijn schoonfamilie in Canada. Hoe ze de halve polder verkochten die ooit hun familienaam droeg. Hoe de nieuwe generatie nu woont aan de andere kant van de oceaan. Daar hangt de vlag niet op z’n kop, maar wappert de Canadese vlag vooraan op het erf.
Van al het polderland zijn slechts een paar akkers niet verkocht, op de plek waar ooit de eilanden lagen.
Berusting in de veranderingen
Precies daar, op die plek waar de schuit over het water voer, lopen de elf koeien waar mijn schoonvader ooit mee begon. Vogeltjesland, veel wordt er niet mee gedaan. Eens in de zoveel tijd zoekt mijn schoonvader zijn vee op, klimt over het landhek en loopt in z’n eentje door het grasland om zijn koeien te bekijken. Hij heeft een zekere berusting gevonden in de veranderingen om hem heen. Aan die paar koeien zal hij weinig verdienen, maar toch weigert hij ze te verkopen: het is zijn verbinding met de grond. Hij kent de aarde onder zijn voeten, weet waar ooit de greppels liepen, waar de oude sloten en de vaarten.
Nu de wereld in rap tempo verstedelijkt is deze verbinding tussen de mens en zijn grond moeilijk voor te stellen. Maar de mens is onderdeel van het landschap, en we worden gevormd door de aarde, de wind en de wolkenluchten die boven ons hoofd drijven. En al is niets zo veranderlijk en onbestendig als de Hollandse polder, uiteindelijk treedt de mens het liefst in oude voetsporen.
Het melkbedrijf van de familie is overzee gegaan, maar een deel zal altijd hier blijven, op Hollandse bodem. Al is het maar omdat hier elf koeien lopen.