De zin van carnaval

Het zuiden viert carnaval. Eigenlijk heeft heel Nederland zo’n feest momenteel hard nodig, vindt John Graat, ex-jeugdprins en verstokt carnavalsvierder. Dweilend door Lampegat gaat hij op zoek naar de essentie van carnaval. ‘Hier is ie-der-een anders, ie-der-een gelijk en hoort ie-der-een erbij.’

John Graat Trouw, 28 februari 2025

Ik neem u mee naar het Wilhelminaplein in Lampegat. Zo heet mijn stad met carnaval, vanwege de gloeilampen die de aanzet gaven tot de hedendaagse hightech-city. Het is zaterdagmiddag, eindelijk gaat het echt los. Het plein staat vol. Alle straten met kroegen in het centrum van Eindhoven slibben dicht met verklede, uitgelaten mensen. De buitenbar is door de massa moeilijk te bereiken. Maar bier moet en zal gedronken worden, ook door mij. Ik dein zachtjes mee op muziek die ik 361 dagen per jaar negeer. Nu niet. Straks zing ik weer hard mee. Wat is dat toch? Wat doe ik hier, met mijn pruik, mijn gekke bril, mijn dwaze pakje? Wie sta ik hier te vermommen?

Heel graag wil ik in dit stuk uitleggen waarom ik elk jaar vier dagen hartstochtelijk carnaval vier. Die behoefte om me te verantwoorden is best groot. Het zal iets met zendingsdrang te maken hebben, ingegeven door het povere imago van het feest. Buiten Brabant en Limburg is het nooit onomstreden geweest. Al in 1928 voelde Anton van Duinkerken de noodzaak een Verdediging van carnaval te schrijven. ‘Niet wie carnaval viert, is veroordeeld een barbaar te worden, maar wie deze viering verwerpelijk acht, heeft grote kans het reeds te zijn’, schreef de katholieke literator.

Zo. Die zit alvast.

Op zoek naar antwoorden heb ik eerder deze winter Judith en Judith uitgenodigd om bij mij thuis een avond te praten over carnaval. Ik ken weinig mensen die het feest beter snappen dan dit duo, twee hartsvriendinnen. Judith van Oers ken ik al heel lang, Judith Koppens zag ik alleen met carnaval, geen idee wie ze verder was. Dat haar prentenboeken voor jonge kinderen in meer dan twintig talen waren uitgegeven, ontdekte ik pas nadat ik al jaren met haar had gelachen.

Judith Koppens (l) en Judith van Oers als ‘Josefien en Nicolien’.Beeld Jildiz Kaptein

Straattheater in de kroeg

Judith & Judith gaan tijdens carnaval altijd samen op stap als de telefonistes Nicolien en Josefien. Behalve met roze pruiken, tuttige mantelpakjes en een goeie laag make-up zijn ze gewapend met een ouderwetse telefoonhoorn. Zo’n plastic geval uit de jaren tachtig met een uitrekbaar, gekruld snoer eraan.

Hun act is straattheater in de kroeg: mensen die passeren, krijgen de hoorn voor hun gezicht gehouden. “Er is telefoon voor jou.” Vrijwel elke passant begint spontaan verhalen te vertellen tegen de denkbeeldige beller. “Nee mam, néé, ik kom nog niet naar huis want… ” Judith & Judith hebben ook een selfiestick bij zich. Daar kunnen ze de oude hoorns in klemmen. Hordes mensen hebben inmiddels stralend geposeerd voor zo’n ‘selfie’.

Trouwens, ‘Josefien’ en ‘Nicolien’ hebben áltijd verbinding. Ze hebben namelijk Wifi bij zich: een roze, speelgoedhondje, keurig aangelijnd. Soms zijn ze Wifi even kwijt. Dan krijgen de Judiths het voor elkaar dat mannen in een stampvol café op hun knieën mee gaan zoeken: “Wiiifi, Wiiifi!” Een van de Judiths: “Dat zo’n halve kroeg meegaat in ons spel, dát is denk ik carnaval”.

Even zwaait een prins de scepter

Een spel dus, maar met betekenis. Dat is carnaval al vanaf de middeleeuwen. Pieter Bruegel de Oude legde in 1559 een carnavalstafereel vast op het doek over ‘de strijd tussen vasten en vastenavond’. We zien daarop uitspattingen en schranspartijen en een volkse ‘prins’ die op een biervat wordt rondgetrokken. Carnaval is het feest gebleven dat voorafgaat aan de vastentijd. Op de vooravond van die veertig dagen bezinning heerst er een andere orde. Met de wereldlijke en kerkelijke machten mag worden gespot en het volk zwaait met een ‘prins’ de scepter.

Ooit was ik zelf prins, in het dorp waar ik opgroeide: Handel, het oudste bedevaartsoord van Brabant. Sinds er in 1220 een Mariabeeldje is gevonden door een herder, vinden er bij ons al eeuwenlang wonderlijke genezingen plaats, aldus de legende. In dit diepkatholieke dorpje (1800 inwoners) neemt het roomse carnaval een centrale plaats in. Onze optocht was en is groter en mooier dan in de wijde omtrek.

Toen ik in de hoogste klas van de basisschool door klasgenoten werd gekozen tot jeugdprins der Bergkneuters had ik niet het idee dat ik hoger kon reiken in het leven. Met de beeldschone prinses Elly aan mijn zijde droeg ik als prins John d’n Uurste vier dagen een rode cape, een steek met pauwenveren en een houten stok, de scepter. Een klein jaar later had ik moeten aftreden maar ik lag die dag met een zware hersenschudding op bed. Ik was van de trap gevallen. Al minstens veertig jaar vertel ik dat ik stiekem nog steeds regerend jeugdprins van het Bergkneuterrijk ben.

Anita Vliegenberg & MunneBeeld Jildiz Kaptein

Door je te verkleden kom je juist dichter bij jezelf

Het mislopen van mijn abdicatie had ik als verklaring kunnen opvoeren voor mijn eeuwige liefde voor carnaval. Dat zou niet eerlijk zijn. Tijdens mijn studiejaren bekoelde de liefde. Als student Nederlands hoorde je een beetje neer te kijken op wat werd gezien als een seksistisch, ordinair zuipfestijn. Ik was druk bezig te ontdekken wie ik eigenlijk was en mezelf verkleden leek me alleen maar verwarrend. Ik wist toen nog niet dat je door jezelf te verkleden juist dichter bij jezelf kunt komen.

Vanaf het Wilhelminaplein ‘dweilen’ we langzaam verder. Over straat ‘dweilen’ is onderdeel van de traditie. Door de openstaande deur van café De Bommel zie ik verklede mensen die dicht op elkaar geplakt staan. Vanuit de glazen die iemand boven de hoofden probeert te transporteren naar dorstige vrienden, gutst bier, synchroon aan de muziek. Moet ik hier echt naar binnen? Carnaval is voortdurend drempels overwinnen. Maar waarom wil ik dit? “Carnaval van buitenaf is niet leuk. Je moet het van binnenuit beleven”, zei een Judith bij mij thuis. Oh ja.

Dankzij De Bommel vond ik lang na mijn studietijd mijn liefde voor carnaval terug. In de tijd dat het mijn stamkroeg werd, was er van carnaval nog geen sprake. De Bommel was een donkerbruine verzamelplek voor alcoholisten, artistiekelingen, journalisten, een dichter die bij de Daf werkte en andere zonderlingen. In een gekke bui besloot eigenaar Frans in 2005 om het toch eens te proberen. Het werd carnaval ‘op zijn Frans’. Alle tafels gingen eruit, aan het plafond kwamen Moulin Rouge-benen te bungelen en de dj kreeg een Franse baret op. Hij draaide geen hoempapa of platte carnavalskrakers, wel Franse chansons en veel andere originele, wat vergeten hits.

Het werd een doorslaand succes. De alternatieve dertigplusscene van de hele stad beleefde dankzij De Bommel een bevrijdende coming-out. Ineens waren we de schaamte voorbij. We zongen mee met Ik hou van u (Noordkaap), Chiquitita en Pour un flirt. Alles ging erin als zoete koek. En kroegbaas Frans bleef, verkleed als Franse gendarme, zijn kelder induiken om wéér een nieuw vat aan te sluiten. De pijpenla die zijn bruine cafeetje normaal was, dampte tot uren na middernacht met honderden mensen die zich zelden zo gelukkig hadden gevoeld.

Sindsdien leek de kroeg jaarlijks met carnaval nóg voller te worden. Mede door De Bommel heeft zich in Lampegat, het alter ego van Eindhoven, en veel andere steden een nieuw soort carnaval ontwikkeld, met minder conventies. In een carnavalshoofdstad als Oeteldonk (Den Bosch) houdt men krampachtig vast aan tradities en voorschriften. Daar mag je zonder bepaalde kleuren sommige cafés niet in. Carnaval elders draait gelukkig om vrijheid en creativiteit, juist ook in de uitdossing.

Van links naar rechts: Sandra van der Heiden, Isabel de Haan, Cathelijne Holthuis, Petra Pernot en Julika Holthuis.Beeld Jildiz Kaptein

Het randje van de humor en wansmaak

De groep vrouwen rond Julika Holthuis heeft daar in Lampegat een lange historie in. Ze dragen al een kwarteeuw originele, zelfgemaakte pakken. Zo waren ze ‘pauwervrouwen’ (met pauwenveren), synchroonzwemsters (met derde been) maar ook weleens gecrashte stewardessen. Ik kom ze elk jaar wel tegen, net als oud-collega Anita. Zij gaat minstens één keer per carnaval verkleed als haar vriend Munne, een Duitse kunstenaar met een bos springerig krulhaar, een hangsnor en een grote bril; een man die áltijd een karakteristieke overal draagt.

Je mag met die ‘pèkskes’ – pakjes, we gebruiken graag dialect met carnaval – best het randje van de humor en wansmaak opzoeken. Graag zelfs. Voorbeeldje. Enige jaren terug ging Just Wellness, een keten van ontharingsklinieken, net voor carnaval failliet. Ik zag in een kroeg een vrouw van middelbare leeftijd die als een wat mollige dame gekleed was in een naaktpak. Haar ‘okselhaar’ was royaal. Rond haar bikinibroekje kwamen aan de voorkant aan alle kanten flinke plukken ‘haar’ tevoorschijn. Op haar rug een tekst: ‘Just Wellness failliet’.

Zelf (1.62 meter) was ik een paar keer smurf. Een blauwe moppersmurf. Ik was volkszanger, inclusief goud in mijn borsthaar. En ook weleens een ‘bekakte’ man van adel uit de barokke pruikentijd (overal kak op mijn kostuum). Het paradoxale van het verkleden is ooit door de katholieke cabaretier Fons Jansen goed verwoord: “Met carnaval toont men zijn ware gezicht door een masker op te zetten”. Ook zo paradoxaal: het verkleden is een expressie van individualiteit terwijl carnaval vooral ook een groot verlangen naar iets collectiefs uitdrukt. Naar iets sámen beleven. Ik begrijp overigens dat mensen dat als groepsdruk kunnen ervaren en daarom carnaval háten.

Hunkeren naar saamhorigheid

Omdat ik zo graag op wil gaan in het collectief, wurm ik me toch weer het volle café binnen. Want daar kom ik dicht bij de essentie van carnaval. Om me heen staan misschien wel advocaten, elektriciens, hoogleraren, onderwijzers, topvrouwen uit het bedrijfsleven, studenten, wie zal het zeggen. Het doet er niet toe. Het verkleden maakt iedereen gelijk, de normale hiërarchie in de samenleving is volledig weg. Inkomen of politieke voorkeuren doen er niet toe. Polarisatie bestaat niet onder de weldadige stolp die carnaval heet. Ik denk dat de hunkering naar het gevoel van saamhorigheid dit jaar nog net iets groter zal zijn dan anders. Want stiekem bedoelen we het allemaal niet zo kwaad met elkaar, veel minder erg dan politici en sociale media willen doen geloven.

Als iedereen losgezongen is van de context heeft dat nóg een voordeel: alle normale sociale beleefdheden kunnen direct overboord. Een gesprek met carnaval verloopt zelden volgens de vaste, stroeve omgangsvormen. Een carnavalsgesprek begint met een grap, klapzoen, knuffel of verzuchting. Wildvreemde mensen kunnen ineens binnen luttele minuten iets intiems aan je openbaren. Met oude bekenden kun je juist met carnaval ineens een diep onderonsje hebben. Met carnaval ontmoet je sowieso vaak veel oude vrienden. Het is óók een reünie, maar dan zonder het ongemak.

Als alle normale sociale structuren zijn vervallen, kun je hier in De Bommel schaamteloos vals meezingen met Les lacs du Connemara van Michel Sardou en Don’t You Want Me van Human League. Terwijl de oude boef Kadafi op weg is naar de bar en de Zweedse kok uit Sesamstraat wild staat te dansen met een pollepel duikt ineens Freddy Mercury op als de dj Don’t Stop Me Now erin gooit. In zijn meegebrachte microfoon mét standaard playbackt hij vol overgave in het hart van de kroeg.

Leon SteunsBeeld Jildiz Kaptein

Wie zijn al deze mensen? Ik kom sommigen al jaren tegen, maar heb verder geen idee. Hoe ze heten, wat ze doen, wat ze stemmen? De ANWB-praatpaal bijvoorbeeld. Captain Iglo. Of De Koe (een Judith denkt dat De Koe in het onderwijs zit). Al jaren schrijdt een oudere man sierlijk door De Bommel, gekleed in een wit marinekostuum mét pet en op zijn schouder een grote witte meeuw. Nooit geweten wie hij was. Tot ik hem van de zomer ineens zag. “Ben jij de man met de meeuw?” Hij bekende. Hij blijkt bij de archeologische dienst van een gemeente te werken. En, élk jaar sluit ‘de man met het strohoedje’ één keer bij de Judiths en ons groepje aan. Hij haalt op tijd bier, danst mee, vriendelijk lachend. Ik heb werkelijk geen idee wie hij is of hoe hij heet.

Langzaam in een roes

Die drank, ik hoor u denken, moet dat? Niet per se. Ik ken mensen die prima alcoholvrij carnaval vieren. Maar laten we eerlijk zijn: we drinken meestal te veel. Godfried Bomans had wel een beetje gelijk toen hij schreef dat de essentie van carnaval ‘het toegeven aan je eigen zwakheden’ is. Maar, alleen carnavalisten die het niet snappen, worden echt dronken. Zij die het snappen, raken langzaam in een roes. Die alcohol haalt soms net wat drempels weg.

Jan van Mersbergen beschreef dat proces van één ‘vastelaovend’ in Venlo meesterlijk in zijn roman Naar de overkant van de nacht (2011). In dat boek is carnaval ook een soort loutering waarin levensvragen worden beantwoord. Uiteindelijk gaat het dus ook over zingeving. Aan het einde concludeert de hoofdpersoon, tussen de deunen van een kapel door: ‘Ik ben eindelijk mezelf’.

Is dat dan de zin van carnaval? Nee, volgens Fons Jansen blijft het een spel: “Wie naar de zin vraagt, mag niet meer meedoen”. Dat spel kun je haten, zoals Brabander Theo Maassen doet. De cabaretier zei ooit: “Het hele jaar door doen mensen al precies wat de bedoeling is, en met carnaval – waarvan het de bedoeling heet te zijn juist níet te doen wat de bedoeling is – doen ze eigenlijk nóg eens precies wat de bedoeling is.”

Carnaval als ‘collectieve verdoving’

Het ‘bevrijdende’ karakter van carnaval als een sociaal ventiel is vaak betwist. Veel mensen met een meer calvinistische inslag – wij noemen dat noorderlingen – benadrukken vooral ‘het schijnkarakter van carnaval, het onechte, de maskerade’, zoals de Friese historicus Huub Mous in 2012 in een essay schreef. Carnaval was een ‘collectieve verdoving die aan de waarheid geen boodschap heeft’.

In zekere zin klopt dit. Door met carnaval alles te doen wat God zou hebben verboden, door de sociale orde voor een periode van vier dagen op zijn kop te zetten, door mild te spotten met het gezag om daarna weer braaf in het gareel te lopen, wordt de normale orde juist bevestigd en geaccepteerd.

Ik zeg dan: nou en? Misschien heeft Nederland het wel héél hard nodig: de voet even van het gaspedaal. De controle een beetje loslaten. Het risico durven nemen dat je niet precies weet hoe een avond eindigt. Even de boel de boel laten, je overgeven aan onbekommerde lol en die echte wereld met al die keurslijven loslaten, die strenge wereld waarin iedereen maar gecanceld moet worden als die niet aan jouw denkbeelden voldoet, waar we mensen buitensluiten die anders zijn. Hier, in dit volle café, is ie-der-een anders, is ie-der-een gelijk en hoort ie-der-een erbij.

Ondertussen zingen we hard mee met Den Egelantier van RK De Veulpoepers uit de jaren zeventig …

Nadat ze vijftig jaren had gewacht
werd ze door ’n boer verkracht
Die had z’n leven lang gejaagd
Op deze reeds bejaarde maagd

… omdat je weet dat op deze avond even niemand aanstoot neemt aan welke tekst dan ook en we alles met een dikke knipoog tot ons nemen, ook het leven zelf. Of, zoals een Judith die avond bij mij thuis zei: “Door carnaval realiseer je je dat je niet alles altijd serieus moet nemen”.

Dronkenschap en billen

Vooral sinds het einde van corona lijkt carnaval populairder dan ooit. Binnensteden in het zuiden barsten uit hun voegen. Ook uit andere delen van het land stromen vooral jongeren toe. Wij zuiderlingen omarmen het carnaval eveneens als nooit tevoren. Overigens ben ik geen voorstander van de verdere popularisering van carnaval. De kans op vierders die de code niet respecteren, die denken dat het om dronkenschap draait, en dat je zomaar aan billen mag zitten, wordt groter.

We eindigen deze dweiltocht op de dinsdagmiddag. Wilhelmina, een oud café met een zaaltje, loopt op deze laatste carnavalsdag weer vol. Dan zijn de volhouders onder elkaar. Op het podium staat Betty Blue, een gezelschap professionele muzikanten die al dertig jaar met elkaar rockcovers spelen. Leon Steuns, een bekende van mij, is de saxofonist. Jaarlijks verkleedt hij zich anders voor dit optreden. Vaak Dame Edna-achtig. Het belemmert hem niet de prachtigste solo’s uit zijn sax te persen. En elk jaar, ergens na de pauze, zet Betty Blue dan de tonen van The Scene in.

‘Deze is voor iedereen die passie heeft en die voor passie gaat
In het donker kan ik jou niet zien maar ik weet dat jij daar staat’

Te midden van drinkende, stinkende mensen zing ik dan hard mee.

‘Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen.’

Zelden voel ik me in een jaar gelukkiger dan op dit moment. Ik denk dat dat zin heeft.