De filosofie veronachtzaamd de oudere mens

Lodewijk Dros Trouw, 8 december 2024

We zijn oud, of worden dat vroeg of laat. Sociologen, psychologen, economen en medici analyseren wat ouderdom is. Van werknemers. Van patiënten. In de woningbouw. In veel sectoren van de samenleving doet de vergrijziging zich nu al voelen.

Maar in de filosofie is het thema een ondergeschoven kindje, zegt de Nederlands-Oostenrijkse jurist en filosoof Hans-Georg Eilenberger (36). In Tilburg rondt hij op dit moment een proefschrift af, over wat ouder worden eigenlijk betekent.

Waarom duikt een jonge onderzoeker in de ouderdom?

“Mijn interesse begon tijdens mijn vervangende dienstplicht, in Oostenrijk. Daar werkte ik negen maanden in een verpleeghuis. Dat maakte diepe indruk. Toen ik in Nederland afstudeerde op ‘het kind in de filosofische literatuur’ merkte ik dat er veel aandacht is voor het potentieel van het kind, maar dat de mens aan het andere uiteinde van het leeftijdsspectrum onderbelicht blijft. Het thema pakte me, ook omdat ik, toen ik dertig werd, me realiseerde dat ik angst had om oud te worden.”

U zegt dat de filosofie de ouderdom links laat liggen. Maar Plato beschreef al een oudere man die blij was dat hij van z’n hartstochten was bevrijd. Hij kon nu lekker studeren en filosoferen.

“Ja, zulke ideeën tref je ook aan in de Chinese filosofie. Maar in de westerse cultuur zijn ze een zeldzaamheid. Hier domineert al een eeuw een heel ander beeld. Niet van de wijze oude mens, maar van aftakeling en verval. Dat beeld komt door het overheersende biomedische denken. Dat richt zich op ziekte en achteruitgang.”

Begrijpelijk, de meeste mensen zijn doodsbang dat dat ook hen treft, en dat ze dan naar een verpleeghuis moeten.

“Het is alsof we diep in ons wezen worden aangetast, wij, de ondernemers van ons eigen leven, zien ons project begrensd. Dat is de nachtmerrie, ja. Maar ik denk dat het geen vaststaand gegeven is, eerder een gevolg van hoe we de samenleving hebben ingericht.

“Simone de Beauvoir heeft er vlammend over geschreven in De ouderdom (1970). Haar schets van een verpleeghuis herkende ik. Gelukkig hebben bewoners nu wel eigen kamers, maar zinvolle activiteiten ontbreken vaak nog steeds. De ruimte en het aanbod nodigen daar niet toe uit.”

Even later komt hij terug op het schrikbeeld van het verpleeghuis. “Laten we niet vergeten dat veel ouderen in Nederland niet naar een verpleeghuis kúnnen, terwijl ze daar juist grote behoefte aan hebben. Krapte en bezuinigingen in de zorg zijn ook nachtmerries.”

De Beauvoir wilde de veroudering te lijf door, ook seksueel, actief te zijn en nieuwsgierig te blijven. Eilenberger: “Ze pleitte daarnaast voor de ‘poëzie van de gewoonte’. Daar bedoelde ze vaste, kleine rituelen mee, zoals theedrinken. Die gewoonten verbinden datgene wat je vroeger hebt meegemaakt met het heden en de toekomst. Dat biedt houvast en geeft je rust.”

“In de interviews die ik voor mijn onderzoek heb afgenomen, kwam ik de waarde van die poëzie vaker tegen. Ook wanneer je lichaam achteruitgaat, kan je leven betekenis hebben, rituelen geven een gevoel van stabiliteit en orde.”

De Beauvoirs ‘poëzie’ werkt Eilenberger uit tot een ‘poëzie van de ouderdom’. Het poëtische zit ‘m in de uiteenlopende betekenissen die handelingen kunnen krijgen, zoals ook woorden in poëtische taal van alles kunnen betekenen. “Betekenissen stapelen zich op als we ouder worden, ze raken met elkaar verweven.”

Kunt u een voorbeeld geven?

“Ik sprak een mevrouw van midden zestig, een van haar benen wilde niet meer. Voor haar was lopen in haar jeugd een deel van opgroeien, en toen ze volwassen was, was het vanzelfsprekend, ze líep gewoon. Toen ze lichamelijke problemen kreeg, werd lopen een confrontatie met haar beperking, een verlieservaring.

“Ze vertelde me dat ze daarna toch weer aan de wandel ging, zo goed en zo kwaad als het ging. De natuur in. Ze zei dat ze vrijheid beleefde, en verbondenheid met iets groters, de natuur. Zo kreeg ‘lopen’ voor haar een nieuwe, rijke waarde, ik noem dat een kruising van betekenissen. Die liggen opgeslagen in het lichaam, en communiceren met elkaar, met het stijgen der jaren.”

Voor u is het lichaam dus niet het slachtoffer van verval, maar een vindplaats van oude en nieuwe betekenissen.

“Ja, dat is de poëtische kwaliteit van de ouderdom. Om die te verkennen, heb je als oudere wel de ruimte nodig. In een beperkende omgeving zoals in veel verpleeghuizen is die er nauwelijks. Bewoners krijgen weinig stimulans om op ontdekking te gaan.

“Het is ook belangrijk dat de maatschappij anders naar ouderdom gaat kijken, niet door de bril van de dokter die zich richt op ziekte en achteruitgang, maar door een poëtische bril: ouderdom kan een tijd van groei zijn, van het creëren van nieuwe betekenis.”

U bent kritisch op het begrip ‘zelfredzaamheid’, terwijl mensen zelf graag zo lang mogelijk thuis wonen. Wat is uw bezwaar?

“Natuurlijk is het fijn als dat kan, dat wil ik ook, met dat ideaal is niets mis. Waar ik moeite mee heb is dat als norm op te leggen. Die zet mensen onder druk, wanneer ze die zelfstandigheid niet meer aankunnen. Uiteindelijk worden we bijna allemaal afhankelijk van anderen. Dat is een realistisch beeld van deze levensfase, en getuigt van meer compassie.”

Eilenberger bekritiseert hierbij het populaire concept ‘succesvol ouder worden’, een manier om sociaal, psychologisch en lichamelijk fit te blijven tot op hoge leeftijd. “Het gaat uit van de gedachte dat je ouderdomsprocessen kunt sturen door het volgen van een gezonde levensstijl. Tot op zekere hoogte klopt dat, maar het geldt niet voor iedereen. Je kunt zomaar ziek worden of een ongeluk krijgen, het leven is onberekenbaar.

“Het neoliberale idee van autonomie en zelfredzaamheid beneemt het zicht op onze kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Het is een illusie die het je moeilijker maakt om je voor te bereiden op de realiteit van eindigheid. En ga je ondanks al je inspanningen toch achteruit, dan is het nog je eigen schuld ook.”

Wat heeft u verrast in de gesprekken met ouderen?

“Die gesprekken werkten als een vergrootglas op mijn eigen leven, hun verhalen over verandering, kwetsbaarheid en verlies brachten me dichter bij het besef van mijn eigen eindigheid en afhankelijkheid.

“Wat ik vooral van hen heb geleerd klinkt misschien wat basaal. Een nieuw inzicht was dat ze allemaal de sociale contacten, gemeenschap en intimiteit belangrijk vonden. Eén man vroeg me, dat raakte me wel: ‘Als ik voor een behandeling naar het ziekenhuis moet, wie brengt dan mijn pyjama?’ Zijn familie en vrienden waren weggevallen, hij stond er alleen voor.”

Als u twee keer zo oud bent als nu, wie brengt dan de pyjama bij u?

“Daar was ik tot voor kort niet mee bezig, Vrienden, familie, ik nam ze voor lief en richtte me op mijn academische carrière. Daar ben ik echt anders naar gaan kijken. Is het belangrijkste om boeken te publiceren, of dat je een goede band onderhoudt met mensen die je lief zijn?”

Heeft dat u veranderd?

“Ja. Stilstaan bij mijn eigen eindigheid heeft mijn leven een draai gegeven. Met praktische gevolgen. Ik ben vaak verhuisd, daar raak je mensen door kwijt, dat ging ik me realiseren. Nu woon ik in Utrecht, en ik heb besloten: zelfs als ik in Nederland geen carrière kan opbouwen, blijf ik hier. Mijn onderzoek heeft me honkvast gemaakt, want mijn prioriteit is duidelijk. Ik koester mijn sociale netwerk. Met hen houd ik me nu veel bewuster bezig.”