Felle Jodenhaat was ook voor 1933-1945 eerder regel dan uitzondering. Ook beroemdheden als Voltaire, Erasmus en Luther maakten zich er schuldig aan, blijkt uit Ooggetuigen van het antisemitisme.
Redactie Trouw 22 februari 2025
Kennelijk had de Franse filosoof Voltaire ook zijn duistere, antisemitische kanten. Als een van de grondleggers van de Verlichting pleitte hij weliswaar voor gezond verstand en mooie idealen als vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar wat Voltaire over Joden te zeggen had, valt nauwelijks te onderscheiden van het gif van nationaalsocialisten een eeuw of twee later.
‘Uiteindelijk zal men in hen slechts een onwetend en barbaars volk vinden’, vond de filosoof, ‘en barbaarse mensen die al lange tijd de smerigste hebzucht verbinden aan het afschuwelijkste bijgeloof en de onoverkomelijkste haat tegen alle volkeren die zij tolereren en aan wie zij zichzelf verrijken.’
Sommige van Voltaires tijdgenoten waren nog veel wreder. Aan al zijn Jodenhaat voegde de Fransman het zinnetje toe: ‘Maar ze moeten niet worden verbrand’.
Vijandigheid en wraakzucht
Het is de lange rode lijn van vijandigheid en wraakzucht die de meeste indruk maakt in het recent verschenen Ooggetuigen van het antisemitisme. Europese Jodenhaat in meer dan veertig stukken. De Holocaust mag de wrok in zijn meest gruwelijke vorm zijn, het zaad werd ver daarvoor al geplant, en ook toen kwam het al geregeld tot afschuwelijke moordpartijen.
Ook historische figuren die vanwege andere verdiensten het nodige aanzien genieten, bezondigden zich aan antisemitisme. Erasmus zat vol achterdocht richting Joden en waarschuwde vooral voor bekeerlingen die ‘ons hele volk’ met hun gif konden besmetten.
Kerkhervormer Maarten Luther noemde Joden ‘rechte leugenaars en bloedhonden’, die ‘het Woord van de Goddelijke Majesteit zo zwijnachtig omwoelen en zo varkensachtig verminken’. Volgens de Duitse filosoof Johann Gottlieb Fichte vormden de Joden een staat binnen een staat.
Pogroms tijdens de pestepidemieën
De gereformeerde leider Abraham Kuyper zag in het oprukkende liberalisme het werk van de Joden: ‘Deze tot verdwijnens toe schier onmerkbare groep geeft ontegenzeggelijk in Europa de toon; is meester van het publieke terrein; beheerst de ontwikkeling der algemene begrippen en heeft het lot van Europa in haar hand’.
Dat de Joden vasthielden aan hun eigen religie en gewoonten werd ze al vroeg kwalijk genomen. In de oudheid wekten ze met hun ene, onzichtbare God verbazing. Later verweten christenen de Joden dat die zich niet bekeerden tot het ‘ware geloof’. Sterker: ze werden zelfs gezien als de moordenaars van de Messias.
Bij allerlei onheil kregen ze ook daar makkelijk de schuld van. Het leidde bijvoorbeeld tijdens de pestepidemieën tot afschuwelijke pogroms. Het vanaf de negentiende eeuw sterk opkomende nationalisme voegde een nieuwe dimensie toe aan de haat: Joden werden nu vaak gezien als ongebonden, over grenzen heen opererende groep, vreemd aan het volk. Sommige auteurs vergeleken ze met parasieten en ander ongedierte. Van daaruit was het een kleine stap naar voorstellen voor verdelging.
Spookverhalen
Waarheid deed er minder toe. Spookverhalen over het schenden van heilige hosties en rituele kindermoorden staken steeds opnieuw de kop op. De haat werd verpakt in fantasieën die gepresenteerd werden als werkelijkheid, zoals de ‘Protocollen van de Wijzen van Sion’, en in toneelstukken en jeugdboeken.
De samenstellers van Ooggetuigen van het antisemitisme zijn Emile Schrijver, algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier en bijzonder hoogleraar geschiedenis van het Joodse boek, en schrijver en onderzoeker Ruth Peeters. Ook zij is goed thuis in de Joodse boekwetenschap. Zij beperken zich tot Europa en in tijd tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. De genocide tijdens dat conflict en de nasleep daarvan zouden het boek al snel overheersen en bovendien zijn er al veel ooggetuigenverslagen uit die tijd gepubliceerd.
Schrijver en Peeters willen ‘zonder politiek stellingname’ inzicht bieden ‘in de geschiedenis en de ontwikkeling van het Europese antisemitisme in al zijn diversiteit en complexiteit aan de hand van zoveel mogelijk verschillende historische bronnen’.
Geen literaire kwaliteit
Uitgeverij Prometheus liet eerder bundelingen met ooggetuigenverslagen het licht zien (onder meer rond de vaderlandse geschiedenis, de Eerste Wereldoorlog en de Russische geschiedenis). In een deel van de stukken daarin ging historie uit de eerste hand mooi samen met literaire kwaliteit. In deze ‘bloemlezing’ van antisemitisme zoek je daar vergeefs naar. Blinde haat haalt niet het beste in schrijvers naar boven.
En meestal komen niet de ooggetuigen van het antisemitisme aan het woord, maar de verkondigers ervan. Al zijn er wel een paar uitzonderingen. Zo ruimen Schrijver en Peeters terecht plek in voor de moedige Franse literator Émile Zola. Met zijn J’accuse richtte hij zich in 1898 rechtstreeks tot de Franse president om schande te spreken van de veroordeling van Alfred Dreyfus.
Deze Frans-Joodse officier was vanwege spionage voor de Duitsers uit zijn rang gezet, publiekelijk gedegradeerd en levenslang opgesloten op Duivelseiland voor de kust van Frans-Guyana. Maar alles rammelde: van het vervalste bewijs tot het proces. ‘Het is een leugen, en het is des te ondraaglijker en cynischer dat men ongestraft kan liegen zonder dat men het bewijs kan leveren’, schreef Zola. Zijn betoog had niet meteen effect. Dreyfus kwam pas acht jaar later vrij.
Charles Dickens paste zijn boek aan
De Brits-Joodse Eliza Davis boekte sneller succes bij Charles Dickens. Ze kende de schrijver, omdat die een huis had verkocht aan haar man. Davis sprak Dickens aan op zijn verantwoordelijkheid als auteur. In Oliver Twist had hij de crimineel Fagin opgevoerd. Die schurk voldeed in veel opzichten aan kwalijke stereotyperingen: hij was wreed, inhalig, had een gebogen houding en een grote neus. Dickens duidde hem bij herhaling aan als ‘de Jood’. Na de brief van Davis greep Dickens in bij een nieuwe druk van zijn bestseller om de beschrijvingen wat aan te passen.
Indringend is het verslag van een anonymus van de slachtpartijen die grote katholieke troepen tijdens de Eerste Kruistocht, eind elfde eeuw, aanrichtten in het Duitse Rijnland. De gruwelen waren dermate verschrikkelijk dat Joden op een zeker moment het heft in eigen hand namen: ‘Laten we onszelf offeren voor onze Vader die hierboven woont. Eenieder die in het bezit is van een mes zou moeten komen en ons moeten afslachten voor de heiliging van de unieke naam van God die eeuwig is.’
Zo gebeurde het ook. Met de kruisvaarders voor de deur doodden Joden hun eigen kinderen en daarna elkaar.