Hoe zorg je voor genoeg drinkwater?

Dániel Moerman bij een waterpomp.
Dániel Moerman bij een waterpomp.Beeld Wim Eikelboom

Waterbeheer Dat kunnen we afkijken bij middeleeuws Deventer: ‘Ze waren hun tijd ver vooruit’

Hoe kwamen mensen aan drinkwater in de tijd dat er nog geen waterleiding was? Dániel Moerman deed onderzoek in Deventer en Zutphen en komt tot opvallende conclusies.

Wim Eikelboom Trouw, 15 december 2024

In het oude centrum van Deventer hangt de geschiedenis in de straten. Waar je ook kijkt, overal sieren eeuwenoude panden het stadsbeeld. Dwalend door deze monumentale binnenstad, wijst Dániel Moerman op een smal steegje. “We stappen zo een Anton Pieck-tafereeltje binnen”, grapt hij. Muntengang staat op het bordje.

Het voert naar een bescheiden binnenplaats met hobbelige bestrating uit vervlogen tijden. Tegen de muur van een middeleeuws pand prijkt – onder een houten afdakje – een waterpomp met een handzwengel.

Zuiver water voor een Deventer koek

De voormalige buurtpomp is een van de laatste overblijfselen van de oude watervoorziening van Deventer, voordat in 1894 de drinkwaterleiding haar intrede deed in de stad. Historicus Moerman werkt aan een proefschrift over de drinkwatervoorziening in vroeger tijden. Hij werkt samen met stadsarcheoloog Bart Vermeulen van Deventer.

Met een team van collega’s bracht Vermeulen 150 waterputten in kaart. “Deventer is gebouwd op een rivierduin met zandige ondergrond. Daardoor kon je schoon grondwater naar boven halen. Veel waterputten zijn honderden jaren lang in gebruik geweest. Eerst waren ze van hout, toen van tufsteen en daarna van baksteen”, vertelt Bart Vermeulen.

Oude bronnen melden dat het grondwater hier heel schoon was, weet Moerman. “Ik vond een vermelding dat het zeer geschikt was voor de bereiding van Deventer koek. Kennelijk had je daar zuiver water voor nodig.”

De putgemeenschap was samen verantwoordelijk

“We hebben kunnen aantonen dat er in Deventer precies genoeg putten waren om ieder huis toegang te geven tot een waterbron”, zegt Moerman. De meeste waterputten in de stad werden in de loop van de tijd voorzien van een pomp. Dat was veiliger en hygiënischer. In een pomp kunnen geen kinderen en dieren vallen.

Rond een pomp vormde zich een putgemeenschap, ontdekte Moerman in de archieven. “Dat waren de mensen die gebruikmaakten van het water uit de pomp. Ze betaalde jaarlijks een heffing, die geïnd werd door een putmeester. Meestal bestond een putgemeenschap uit dertig tot veertig huishoudens, met uitschieters naar honderd. Ze mochten zoveel water gebruiken als ze wilden.”

Alleen bij watertekorten in droge zomers golden strenge regels. Dan was er bijvoorbeeld een verbod op het schrobben van de stoep met water.

De putgemeenschap was gezamenlijk verantwoordelijk voor een buurtpomp. Ze moesten ook hun best doen om de pomp te behoeden voor bevriezing in de koude winters. “Daar bedachten ze allerlei creatieve oplossingen voor”, zag de historicus in de archieven. “Soms werd de pomp ingepakt met verse mest die warmte afgeeft. Met karren vol mest isoleerden ze publieke pompen. Ook kregen nachtwakers – de klepperlieden – de opdracht om in strenge winters bij hun rondgang telkens twee zwengels aan een pomp te geven om de boel open te houden.”

Kennelijk typisch vrouwenwerk

Wat Moerman opvalt is dat op oude afbeeldingen altijd vrouwen het water halen uit de put of de pomp. “Het bekende liedje over twee emmertjes water halen door meisjes op de klompen, is een cliché dat klopt. Water halen was kennelijk typisch vrouwenwerk.”

Als mensen hun stoep schrobden of hun kleding wasten, gebruikten ze daarvoor meestal geen water uit een pomp. Dat deden ze met regenwater dat ze opvingen op daken of ze gingen naar de IJssel. Vooral de huizen van elite van weleer beschikten altijd over meerdere waterbronnen, zegt Moerman.

“Afhankelijkheid van één soort water was een teken van zwakte. Je moest rekening houden met droge zomers en strenge winters. Tegelijk werd regenwater gezien als tweederangs water om huishoudelijk werk mee te doen van schoonmaken en schrobben. Daarom hadden rijkeluishuizen een put, een pomp en een kelder om regenwater op te slaan.”

Vandaag de dag worden nieuwbouwhuizen weer voorzien van hemelwateropvang voor gebruik in het toilet. De actualiteit van de geschiedenis dus, zegt Moerman. “Met twee watercircuits in woningen waren mensen in Deventer en Zutphen hun tijd ver vooruit.

“Een buurman van de Lebuinuskerk in Deventer mocht de regen opvangen van het kerkdak. Het werd via een goot opgeslagen in de waterkelder onder zijn eigen huis. Wij vinden opnieuw het wiel uit. Ons leidingwater gebruiken we voor alles. Vroeger waren er meerdere bronnen voor verschillende toepassingen, ofwel een pluriform watersysteem.”

Veel putten zijn onzichtbaar

De inwoners van Deventer haalden eeuwenlang ook water uit de IJssel. Onduidelijk is of de rivier in de Middeleeuwen schoon genoeg was om te drinken. “Je mocht er in elk geval niet zomaar overal afval en mest ingooien”, weet stadsarcheoloog Bart Vermeulen. “En er bestond een vorm van watermanagement. Men gaf aan dat langs de stad een stuk stroomopwaarts het water schoon gehouden moest worden en stroomafwaarts afval mocht worden gedumpt, onder meer van de leerlooierijen.”

Vermeulen haalt oude een tekening tevoorschijn van het stadsfront van Deventer in de 16de eeuw, waarop traptreden zijn te zien waarop mensen makkelijk bij het water van de rivier konden komen.

Het historisch onderzoek heeft aan het licht gebracht dat in Deventer naast waterputten ook aardig wat waterkelders aanwezig zijn onder huizen. “Dat heeft ons verrast”, zegt Moerman. ‘We dachten altijd dat in het oosten van het land vrijwel iedereen was aangewezen op waterputten en in het westen op waterkelders, vanwege de verzilting en vervuiling van het grondwater.”

Mogelijk kunnen de waterkelders of oude putten in deze tijd weer een rol spelen in stedelijk waterbeheer, suggereert stadsarcheoloog Bart Vermeulen. “In de publieke ruimte zijn er ondergronds ruimtes waarin we regenwater kunnen opbergen voor droge tijden. Veel putten zijn dichtgegooid, maar sommige bestaan nog altijd in de openbare ruimte. Ze zijn onzichtbaar en vaak onbekend. Het onderzoek van Moerman kun je gebruiken om ze op te zoeken en mogelijk opnieuw in te zetten.”