Niet kinderen hebben een probleem, wij opvoeders falen
De wijze waarop we naar de problemen van kinderen en jeugdigen kijken, gaat voorbij aan de hoofdzaak: onbedoeld laten we als samenleving en opvoeders onze kinderen in de steek.
Katy Hofstede Volkskrant, 12 mei 2024
Over de auteur
Katy Hofstede is bestuursadviseur bij het Nederlands Jeugdinstituut.
Nooit is er méér aandacht geweest voor kinderen dan vandaag de dag. Kinderen en jongeren zijn overal in beeld en in gedachten, opvoedtips en -boeken liggen voor het oprapen. Toch gaat het niet goed met de jeugd. Kinderen spelen nauwelijks nog buiten, jongeren rapporteren mentale problemen en de jeugdzorg groeit gestaag. Men spreekt over een jeugdcrisis. Maar deze crisis is er niet een van de jeugd, het is er een van de opvoeders.
Onze aandacht is gericht op het verkeerde onderwerp. We moeten durven constateren dat we als opvoeders tekortschieten. In het jaar 2000 maakte 1 op de 27 jeugdigen gebruik van jeugdzorg, inmiddels is dat 1 op de 7.
Expertisegebied
Onze aandacht is gericht op het verkeerde onderwerp. We moeten durven constateren dat we als opvoeders tekortschieten. In het jaar 2000 maakte 1 op de 27 jeugdigen gebruik van jeugdzorg, inmiddels is dat 1 op de 7. Nooit eerder kwamen bij de ontwikkeling van een kind zo veel experts kijken. Door hun ogen kijken wij naar het kind. En zo verliezen we uit het oog dat opgroeien innig verbonden is met opvoeden.
Niet de jeugd, maar de opvoeding verdient publiek debat. In al het kabaal over het kind, is het de oorverdovende stilte over opvoeders die zou moeten opvallen. Laten we onszelf weer trainen om met een pedagogisch brilletje naar onszelf te kijken, als opvoeders. Dan kunnen we ophouden ons te verschuilen achter het kind – het kind dat adhd ‘heeft’, dat hoogbegaafd is, dat in zijn telefoon leeft, dat niet aan de verwachtingen voldoet.
Tijd, aandacht en geduld
Ouderschap wordt tegenwoordig gezien als ‘iets waar je voor kiest’, maar sinds de uitvinding van anticonceptiemiddelen is er weinig veranderd aan wat kinderen nodig hebben. Dat zijn tijd, aandacht en geduld in hoeveelheden die je nergens anders voor zou opbrengen. Maar het lijkt alsof we collectief hebben besloten dat kinderen het ook wel met minder kunnen doen: minder regelmaat, minder ouderlijk verantwoordelijkheidsgevoel, minder tijd thuis.
Dat vinden we niet, zo gedragen we ons. Een paradoxale situatie, gezien de mate van betrokkenheid die we belijden in tekst en gesprek. Een kind dat op school verstorend gedrag vertoont, is misschien wel helemaal niet geholpen als de school iets aanpast. De vraag zou ook kunnen zijn of hij in zijn thuissituatie stoom wel kan afblazen – een dagelijks potje voetbal, een stoeipartij, aandacht voor zijn verhalen voordat hij naar bed gaat.
Het beroep op de jeugdzorg zal pas gaan dalen wanneer we accepteren dat kinderen of jongeren vaak een probleem hebben als gevolg van hun omgeving. En dan doel ik niet alleen op bijvoorbeeld de beslissing om druk gedrag te benoemen als adhd. Ook ernstiger mentale problemen zijn een gevolg van verwaarlozing, trauma of onmacht. Een puber die een eetstoornis ontwikkelt, heeft wat aan therapie, maar alleen op basis van een dagritme, aandacht en rust.
Dat opgroeien een kwestie is van aandacht krijgen, is zo overduidelijk en simpel dat je het niet hoeft uit te leggen. Juist daarom is het moeilijk om deze waarheid in beleid en politiek de plek te geven die ze verdient. Ook beleidsmakers en politici vergeten dat wij – de maatschappij – opvoeders zijn. Bij beslissingen over hoe we onze samenleving inrichten, laten we komende generaties links liggen.
Denk aan: opvang en onderwijs aanpassen aan de imposante toename van de arbeidsparticipatie, het kwalitatieve en kwantitatieve tekort aan leraren en pedagogisch medewerkers, de ruimte die kinderen níét krijgen op straat en in de wijk.Het zijn die dingen die bepalen of kinderen en jongeren dag in, dag uit de ruimte, begeleiding en aandacht krijgen die ze nodig hebben. Dat fundament is uit beeld.
Voorvechter van belangen
Daarom is het tijd dat de staat zich een andere rol aanmeet. Niet als dienstverlenende zakenpartner noch als reddende engel die ‘de oplossing’ financiert. De staat hoort de voorvechter te zijn van de belangen van kinderen, in de eerste plaats door de beschermer te zijn van degenen die dag in dag uit het geduld opbrengen voor een klas pubers te staan, snotneuzen te vegen of nachtdiensten te draaien. Als we die basis niet leggen, kunnen we blijven dweilen.
We moeten weer opvoeders worden en elkaar aanspreken als medeverantwoordelijken, hoe ongemakkelijk dat ook voelt. Onze rol in de levens van de jongsten verdraagt geen stilte. Want zo geduldig als dit probleem is, zo geduldig is de schade.